april 2022
Nielsen & Sibelius: Violin Concertos
Johan Dalene & Royal Stockholm Philharmonic Orchestra o.l.v. John Storgårds
Violist Johan Dalene maakt verder indruk met uitvoeringen van twee geweldige concerten die tot de allerbeste behoren.

Het Nielsen Concerto van Johan Dalene was tot op zekere hoogte een bekende grootheid. De jonge Zweed won de Nielsen Competition in 2019 met een uitvoering die bewees dat hij de maat had van een stuk waarvan het notoir moeilijk is om de maat te krijgen – technisch en esthetisch. Deze uitstekende opname toont een graadje meer zelfvertrouwen en wat tonale en technische verfijningen, maar geen gevoel van polijsten; Dalene's Nielsen blijft net zo fris, rechttoe rechtaan en stimulerend als in 2019. Zijn opname kan zich meten met die van Vilde Frang en Cecilia Zilliacus, mijn topaanbevelingen in een recente Gramophone Collection (4/19). Dalene's verslag zou zelfs die wel eens kunnen overtreffen.
Er is hier op elke hoek karakter – in momentane appoggiaturas of portamento (ondubbelzinnig ironisch), in een buitengewone parade van temperamenten (Nielsens luie nietsnut duikt net zo vaak op als zijn cholerische parvenu), in de gameplay van de laatste Rondo scherzando waarin Dalene een evenknie is van een cartoonkarakter als Storgårds’ sluwe RSPO en in een consistent gevoel van volkstaal directheid dat de wortels van het werk onthult; het is moeilijk om in Dalenes tweede cadens niet te denken aan Nielsen de violist die een solo improviseert in de trouwband van zijn vader. En toch klinkt Dalene op de een of andere manier altijd als zichzelf – in zijn kenmerkende, heerlijke en zeer aanwezige hartige toon (nooit om zichzelf gesmaakt) en in zijn vermogen om een punt op een horizon te fixeren en, zonder haast en met een gevoel van puurheid, naar dat punt toe te spelen.
Dat betaalt zich spectaculair uit in het Concerto van Sibelius, en een Adagio molto dat doordrongen is van een gevoel van vasthoudende kalmte dat de muziek lijkt te vertragen, zelfs als deze op tempo blijft (voor de verandering is dat tempo net zo gemarkeerd). Elders vestigt Dalenes zeer kenmerkende frasering de aandacht op allerlei soorten verbonden patronen en vormen in de unieke syntaxis van de componist, zonder de regel te vervormen of incongruent te lijken – alsof Dalenes specifieke ideeën over fraseologie op dat moment tot hem zijn gekomen, geheel natuurlijk (dat is met name het geval in de finale, waar zijn insectachtige hoge registerwerk rond de 5'00" een ander soort glimlach suggereert). Zelfs in die beweging is Dalene technisch bekwaam, maar niet verleid om het virtuoos te pronken – zo esthetisch op punt voor Nielsen, maar het geeft een verfrissend randje aan Sibelius' Concerto, waarvan de relatie met het idee van 'vertoning' ingewikkelder is. Naar mijn mening is er geen fijnere koppeling van deze zeer contrasterende maar veel geassocieerde concerten op de plaat. Ik vermoed dat de individuele uitvoeringen ook voor veel luisteraars superlatief zouden kunnen blijken.

Johan Dalene’s Nielsen Concerto was, to some extent, a known quantity. The young Swede won the Nielsen Competition in 2019 with a performance that proved he had the measure of a piece it’s notoriously difficult to get the measure of – technically and aesthetically. This outstanding recording shows a degree more confidence and some tonal and technical refinements but no sense of polishing up; Dalene’s Nielsen remains as fresh, plain-dealing and stimulating as it was in 2019. His recording is up there with those from Vilde Frang and Cecilia Zilliacus, my top recommendations in a recent Gramophone Collection (4/19). Dalene’s account might well pip even those.
There is character here at every turn – in momentary appoggiaturas or portamento (unequivocally ironic), in an extraordinary parade of temperaments (Nielsen’s lazy layabout pops up as often as his choleric upstart), in the gameplay of the final Rondo scherzando in which Dalene is every bit a cartoon-character match for Storgårds’s cunning RSPO and in a consistent sense of vernacular directness that reveals the work’s roots; it’s difficult not to think, in Dalene’s second cadenza, of Nielsen the fiddler improvising a solo in his father’s wedding band. And yet, somehow, Dalene always sounds like himself – in his distinctive, delicious and very present savoury tone (never revelled in for its own sake) and in his ability to fix a point on a horizon and play, unhurriedly and with a sense of purity, towards that point.
That pays spectacularly in Sibelius’s Concerto, and an Adagio molto imbued with a sense of tenacious calm that appears to slow the music even as it remains at tempo (for a change, that tempo is as marked). Elsewhere Dalene’s highly distinctive phrasing draws attention to all sorts of linked patterns and shapes in the composer’s unique syntax while never distorting the line or seeming incongruous – as though Dalene’s distinct ideas about phraseology have come to him in the moment, entirely naturally (that is particularly so in the finale, where his insect-like high-register work around 5'00" suggests a different sort of smile). Even in that movement Dalene is technically capable but not drawn into flaunting it virtuoso-style – so aesthetically on-point for Nielsen but bringing a refreshing edge to Sibelius’s Concerto, whose relationship with the idea of ‘display’ is more complicated. For my money, there’s no finer coupling of these highly contrasting yet much-associated concertos on record. I suspect the individual performances could well prove superlative for many listeners, too.