februari 2022
Mirrors
Jeanine De Bique
Een glorieuze showcase voor Jeanine De Bique, wier rijke en karaktervolle stem een adembenemende precisie vertoont in passages van opwindende virtuositeit, en een aangrijpende gratie in de langzamere nummers.

Jeanine De Bique maakte onlangs indruk op mij met haar zelfverzekerde zang als La Folie in William Christie's Platée (Harmonia Mundi, 12/21), maar hoe atletisch Rameau's mickey-take van de Franse opera ook is, ik had er niet uit kunnen opmaken dat ze de oogverblindende virtuositeit in zich had die ze loslaat in de aria uit Graun's Cesare e Cleopatra die dit, haar eerste recitalalbum, opent. Een spervuur van snelle passages, herhaalde noten met machinegeweren en sprongen op hoogte die ze met helderheid, focus, snelheid en bravoure uitvoert, terwijl ze nooit haar ronde en stevig ondersteunde toon loslaat, het is de perfecte opener voor een showcase van een barokoperazangeres. Maar mocht het zo zijn dat we bang zijn dat het zo gaat worden, dan worden we meteen meegezogen in de overtreffende verfijning en adel van Händels operawereld in ‘Se pietà’ van Giulio Cesare – de aria waarin Cleopatra voor het eerst beseft dat ze van iemand anders kan houden dan zichzelf – vormgegeven en gevoed door De Bique met aanzwellende emotionele overtuiging en zorg voor tekst.
Een triomf al in deze twee nummers, dus, en misschien wel de meest opvallende demonstratie van het verbindende principe van het album (bedacht door musicoloog Yannis François, die Jakub Józefński op soortgelijke wijze hielp bij zijn recente albums), namelijk het combineren van aria’s van Händel met bewerkingen door andere componisten van dezelfde personages – Cleopatra uiteraard, maar ook Rodelinda en Deidamia. Twee andere ‘spiegelingen’ – namelijk Agrippinas Younger (Handel) en Elder (Telemann), en een ariatekst voor Morgana uit Broschi’s L’isola d’Alcina die Handel aan Alcina zelf toewees – zijn wat indirecter, maar dienen nog steeds hun doel om De Bique te voorzien van een rijke ader aan prachtige aria’s (sommige voor het eerst opgenomen) die ook een fascinerende show van verschillende operamanieren presenteren: Grauns Noord-Duitse zenuwachtige energie, Telemanns elegantie, Manna’s Napolitaanse uitgestrektheid en evenwicht, Broschi’s eenvoudige maar aangrijpende melodie, Handels opperste subtiliteit van details.
De belofte van De Bique’s eerste twee aria’s loopt door het hele recital. Haar toewijding aan deze aria’s is compleet en ze realiseert het individuele karakter van elk zo succesvol dat elk voelt als een ontdekking. Het betekent ook dat we nooit genoeg krijgen van haar stem, zoals soms kan gebeuren met albums als deze. Concerto Köln onder Luca Quintavalle speelt voortreffelijk voor haar, als bezeten muzikanten die er elke seconde van genieten. Een prachtig gemaakt programma dat zowel de musicologische mijnbouw als de krachtige uitvoeringen tot puur genot maakt.

Jeanine De Bique impressed me recently with her assured singing as La Folie in William Christie’s Platée (Harmonia Mundi, 12/21), but athletic as Rameau’s mickey-take of French opera is, I would not have guessed from it that she had in her the dazzling virtuosity she lets loose in the aria from Graun’s Cesare e Cleopatra that opens this, her first recital album. A barrage of fast passagework, machine-gun repeated notes and leaps on high which she carries off with clarity, focus, rapidity and swagger while never letting go of her rounded and securely supported tone, it is the perfect opener to a Baroque opera singer’s showcase. Yet in case we should fear that this is how it is all going to be, we are then tipped straight into the surpassing sophistication and nobility of Handel’s operatic world in ‘Se pietà’ from Giulio Cesare – the aria in which Cleopatra first realises that she can love someone other than herself – shaped and nurtured by De Bique with swelling emotional conviction and care for text.
A triumph already in just these two numbers, then, and perhaps the most striking demonstration of the album’s connecting principle (devised by musicologist Yannis François, who similarly aided Jakub Józefński on his recent albums), which is to pair arias by Handel with treatments by other composers of the same characters – Cleopatra obviously, but also Rodelinda and Deidamia. Two other ‘mirrorings’ – namely Agrippinas Younger (Handel) and Elder (Telemann), and an aria text for Morgana from Broschi’s L’isola d’Alcina which Handel reassigned to Alcina herself – are more oblique, but still serve their purpose in providing De Bique with a rich vein of superb arias (some recorded for the first time) that also present a fascinating show of differing operatic manners: Graun’s north German nervous energy, Telemann’s elegance, Manna’s Neapolitan expansiveness and poise, Broschi’s simple but affecting melody, Handel’s supreme subtlety of detail.
The promise of De Bique’s first two arias carries through the whole recital. Her commitment to these arias is complete, and she realises the individual character of each so successfully that every one feels like a discovery. It also means that we never tire of her voice, as can sometimes happen with albums like this. Concerto Köln under Luca Quintavalle play superbly for her, like musicians possessed and loving every second of it. A wonderfully made programme that turns both its musicological mining and its high-powered performances to sheer pleasure.