januari 2022
Handel's Unsung Heroes
La Nuova Musica o.l.v. David Bates
Een prachtige line-up van Händel-solisten – waaronder Iestyn Davies en Lucy Crowe – vergezelt spelers in een even verbluffende vorm voor een nieuwe triomf, bedacht door dirigent David Bates.

Handel hield ervan om zijn stem tegen een of meer solo-instrumenten te laten spelen, hetzij in een geest van competitief sparren of in sympathieke gemeenschap. Terwijl talloze albums Händels ster-sopranen en castraten hebben laten horen, wil David Bates hier een gelijkwaardige rekening geven aan de crack-instrumentalisten in de Londense opera-orkesten van de componist, waarvan er veel uit Italië, Duitsland en Nederland zijn geïmporteerd. Dus we krijgen Rinaldo die met vier trompetten in oorlogszuchtige bravoure strijdt, Ruggiero (Alcina) die door een paar balkende natuurhoorns tot triomf wordt aangezet, en Caesar in speelse rivaliteit met een soloviool, nadat Cleopatra hem het hof heeft gemaakt in de meest wellustig gecomponeerde aria die zelfs Händel ooit heeft gecomponeerd. Hobo en viool troosten de berooide Acis in een bitterzoete klaagzang uit de serenata Aci, Galatea e Polifemo, terwijl klagende fagotten treuren met Ariodante in ‘Scherza infida’, Händels meest weelderige uiting van verraden liefde.
Een blik op de lijst van artiesten – allemaal Händeliaanse A-listers – wekt onmiddellijk de eetlust op. Van de pittige ouverture tot Teseo, met hobo op de voorgrond, worden de verwachtingen rijkelijk vervuld. Iestyn Davies, welluidend en oogverblindend behendig, combineert met de door testosteron aangedreven trompetten in een visceraal opwindende uitvoering van Rinaldo’s ‘Or la tromba’. Lucy Crowe, haar toon zowel puur als sensueel, is een verrukkelijke Cleopatra, gedempt door de sappige klanken van Händels dubbelorkest. In samenwerking met Leo Duarte's lenige hobo is Crowe ook in haar element, in een show-stopping uitvoering van Poppea's 'vengeance' aria uit Agrippina, compleet met duizelingwekkende vluchten in de stratosfeer in de da capo.
Elders vecht Davies geestig met Thomas Goulds viool in Ceasars 'Se in fiorito', en klaagt met hobo en fagot in de doordringende sarabande 'Pena tiranna' uit Amadigi. Te midden van zoveel geweldige zang en spel, zijn de hoogtepunten voor mij de twee solo's van Christine Rice: Ruggiero's roekeloze 'Sta nell'Ircana', uitgevoerd met gloeiende gelijkmatigheid van toon en een duivelse meid-zorg briljantie in de da capo versieringen; en haar brandende ‘Scherza infida’, geformuleerd in lange, intense overspanningen en gebruikmakend van het clair-obscur in haar rijke, koperkleurige mezzo. De helderheid van de fagotten, die door zacht kloppende gedempte strijkers heen huilen, vat Bates’ zorg voor textuur en balans op het hele album samen.
In de boerse modus zou je spijt kunnen hebben dat er hier niets is voor fluit (bijvoorbeeld Rodelinda’s aangrijpende ‘Ombre, piante’) of blokfluit. Het is echter veel beter om te genieten van de geneugten die worden geboden. Vrijwel elk nummer is een Händeliaanse winnaar, de uitvoeringen kunnen nauwelijks worden overtroffen en de presentatie van Pentatone, inclusief toepasselijke hedendaagse citaten en verhelderende noten van Ruth Smith en Bates zelf, is een model in zijn soort.

Handel loved to pit the voice against one or more solo instruments, whether in a spirit of competitive sparring or in sympathetic communion. While countless albums have showcased Handel’s star sopranos and castratos, David Bates here sets out to give equal billing to the crack instrumentalists in the composer’s London opera orchestras, many imported from Italy, Germany and Holland. So we get Rinaldo vying in bellicose swagger with four trumpets, Ruggiero (Alcina) spurred on to triumph by a pair of braying natural horns, and Caesar in playful rivalry with a solo violin, after Cleopatra has wooed him in the most voluptuously scored aria even Handel ever composed. Oboe and violin console the bereft Acis in a bittersweet lament from the serenata Aci, Galatea e Polifemo, while keening bassoons grieve with Ariodante in ‘Scherza infida’, Handel’s most luxuriant expression of betrayed love.
A glance through the roster of performers – Handelian A-listers all – immediately whets the appetite. From the zesty overture to Teseo, cavorting oboe to the fore, expectations are richly fulfilled. Iestyn Davies, mellifluous and dazzlingly agile, combines with the testosterone-fuelled trumpets in a viscerally thrilling performance of Rinaldo’s ‘Or la tromba’. Lucy Crowe, her tone both pure and sensuous, is a ravishing Cleopatra, cushioned by the succulent sonorities of Handel’s double orchestra. In league with Leo Duarte’s nimble oboe, Crowe is in her element, too, in a show-stopping performance of Poppea’s ‘vengeance’ aria from Agrippina, complete with dizzying flights into the stratosphere in the da capo.
Elsewhere Davies jousts wittily with Thomas Gould’s violin in Ceasar’s ‘Se in fiorito’, and laments with oboe and bassoon in the piercing sarabande ‘Pena tiranna’ from Amadigi. Amid so much superb singing and playing, the highlights for me are Christine Rice’s two solos: Ruggiero’s swashbuckling ‘Sta nell’Ircana’, dispatched with glowing evenness of tone and a devil may-care brilliance in the da capo ornamentations; and her searing ‘Scherza infida’, phrased in long, intense spans and exploiting the chiaroscuro within her rich, coppery mezzo. The clarity of the bassoons, wailing through softly palpitating muted strings, encapsulates Bates’s care for texture and balance throughout the album.
In churlish mode you might regret that there is nothing here for flute (say, Rodelinda’s poignant ‘Ombre, piante’) or recorder. Far better, though, to enjoy the delights on offer. Virtually every number is a Handelian winner, the performances could hardly be bettered, and Pentatone’s presentation, including apt contemporary quotes and illuminating notes from Ruth Smith and Bates himself, is a model of its kind.