januari 2022


Unreleased

Cecilia Bartoli & Basel Chamber Orchestra o.l.v. Muhai Tang

Deze ‘Unreleased’ nummers van Cecilia Bartoli dateren uit 2013 – maar hoe vol ze ook zijn van de beroemde dramatische aanwezigheid en adembenemende virtuositeit van de mezzo, ze zijn het wachten meer dan waard!

'Unreleased', zo luidt de minimalistische cover van dit Bartoli-album uit november 2013. Waarom wachten? In het boekje legt Bartoli uit dat deze 'lang verloren vrienden' toevallig aan het licht kwamen toen ze tijdens de lockdown door haar geluidsarchieven aan het snuffelen was. Gezien het feit dat de mezzo een van Decca's best verkopende klassieke artiesten is, is het vreemd dat deze Zwitserse opnames al meer dan acht jaar worden achtergehouden. Misschien was Bartoli zelf aanvankelijk ontevreden en heeft ze zich nu overgegeven?

Als ze ontevreden was met deze scènes die de laatste drie decennia van de 18e eeuw beslaan, is het moeilijk te begrijpen waarom. In 2013 was Bartoli's middenregister donkerder en ondoorzichtiger geworden. Maar haar dramatische flair, haar onfeilbare gave om de zenuwuiteinden van de muziek te lokaliseren, zijn nog steeds even levendig. Toen Mozart zijn eerste liefde, Aloysia Weber, coachte in ‘Ah, lo previdi!’, spoorde hij haar aan om ‘zorgvuldig na te denken over de betekenis en kracht van de woorden – om jezelf volledig in Andromeda’s situatie te verplaatsen – en je voor te stellen dat je haar bent!’ Dat vat Bartoli’s benadering van deze klassieke heldinnen en (soms) helden in extremis kernachtig samen, die elk naar voren komen als een vitaal, afzonderlijk individu. Niets wat ze doet is ooit saai generiek.

Inheemse Italianen hebben altijd een ingebouwd voordeel in dit repertoire, hoewel weinigen hun eigen taal met zo’n gedetailleerde expressiviteit gebruiken. Vanaf de giftige rollende ‘r’ aan het begin van Beethovens ‘Ah! perfido’ declameert en kleurt Bartoli de recitatieven met de kracht van een geweldige tragische actrice. Getrouw aan haar vorm houdt ze zich nooit in. In ‘Ah, lo previdi!’ – aantoonbaar Mozarts eerste vocale meesterwerk – brandt ze de openingsaria in met schokkende felheid. Bartoli ‘wordt’ inderdaad de wanhopige Andromeda, rouwend om haar stervende echtgenoot en verlangend naar haar eigen dood.

Na de gemengde paniek en het intense pathos van ‘Ah! perfido’ vindt Bartoli zachtere, warmere kleuren voor de opening van Idamantes ‘Non temer, amato bene’, geschreven voor een Weense heropvoering van Idomeneo. Hier en in de favoriete ‘L’amerò’ uit Il re pastore, gezongen met hunkerende tederheid, duet Maxim Vengerov, niet minder, bevallig met de stem. Het is nauwelijks zijn schuld dat het sierlijke gedans van de viool in het tweede deel van Idamantes scène regelrecht indruist tegen de betekenis van de woorden. Bartoli slingert verwensingen naar de ‘meedogenloze sterren’ en maakt het meer dan goed.

Bartoli brengt een treurende innerlijkheid in de ene zeldzaamheid hier, een lyrische aria voor de verliefde, wankelende Sesto uit Myslivečeks La clemenza di Tito, geschreven bijna 20 jaar voor Mozarts. In Bella mia fiamma gebruikt ze de kronkelige chromatiek – blijkbaar met een knipoog geschreven door Mozart om de sopraan Josepha Duschek uit te dagen – om de verstoorde gemoedstoestand van het personage te versterken. In het Allegro, genomen in een woest tempo, ontvouwt Bartoli haar vertrouwde piledriver-coloratuur. Sommigen, waaronder ik, zullen dit irritant vinden. Anderen vinden misschien dat het een bijna ontspoorde climax creëert voor een uitvoering van expressionistische extremen – een beschrijving die evenzeer van toepassing is op Bartoli’s wispelturige, onverschrokken Scena di Berenice.

Ondertussen zijn de Basel-spelers onder Muhai Tang (inclusief een fortepiano continuo die subtiel versterkt in plaats van irriteert) snelle begeleiders, hoewel ze in de balans nogal tekortschieten. Haydns subtiele houtblazerskleuren in de Scena di Berenice klinken hier duidelijk gedempt. Bartoli's legioen bewonderaars zullen natuurlijk geen aansporing nodig hebben. En na het uithalen naar Decca's glanzend holle presentatie in haar twee meest recente albums, kan ik met genoegen melden dat we volledige teksten en vertalingen krijgen plus een gedetailleerd, goed vertaald essay van Markus Wyler dat elk nummer in context plaatst.

'Unreleased’, proclaims the minimalist cover of this Bartoli album from November 2013. Why the wait? In the booklet Bartoli explains that these ‘long-lost friends’ came to light, serendipitously, as she was rummaging through her sound archives during lockdown. Given that the mezzo is one of Decca’s best-selling classical artists, it’s mighty odd that these Swiss recordings have been held back for over eight years. Perhaps Bartoli herself was originally dissatisfied, and has now relented?

If she was unhappy with these scenas spanning the last three decades of the 18th century, it’s hard to see why. By 2013 Bartoli’s middle register had grown darker and more opaque. But her dramatic flair, her unerring gift of locating the music’s nerve ends, are as vivid as ever. Coaching his first love, Aloysia Weber, in ‘Ah, lo previdi!’, Mozart urged her to ‘think carefully about the meaning and force of the words – to put yourself completely in Andromeda’s situation – and to imagine yourself to be her!’ That crisply sums up Bartoli’s approach to these Classical heroines and (occasionally) heroes in extremis, each of whom emerges as a vital, distinct individual. Nothing she does is ever blandly generic.

Native Italians always have an inbuilt advantage in this repertoire, though few use their own language with such detailed expressiveness. From the venomous rolled ‘r’ at the opening of Beethoven’s ‘Ah! perfido’, Bartoli declaims and colours the recitatives with the power of a great tragic actress. True to form, she never holds back. In ‘Ah, lo previdi!’ – arguably Mozart’s first vocal masterpiece – she burns into the opening aria with shocking ferocity. Bartoli does indeed ‘become’ the desperate Andromeda, grieving for her dying husband and longing for her own death.

After the mingled panic and intense pathos of ‘Ah! perfido’, Bartoli finds softer, warmer colours for the opening of Idamante’s ‘Non temer, amato bene’, written for a Viennese revival of Idomeneo. Here and in the favourite ‘L’amerò’ from Il re pastore, sung with yearning tenderness, Maxim Vengerov, no less, duets suavely with the voice. It is hardly his fault that the violin’s graceful frolicking in the second part of Idamante’s scena goes right against the sense of the words. Hurling out imprecations at the ‘pitiless stars’, Bartoli more than makes amends.

Bartoli brings a grieving inwardness to the one rarity here, a lyrical aria for the lovelorn, vacillating Sesto from Mysliveček‘s La clemenza di Tito, written nearly 20 years before Mozart’s. In Bella mia fiamma she uses the tortuous chromaticism – apparently written tongue-in-cheek by Mozart to challenge the soprano Josepha Duschek – to enhance the character’s disturbed state of mind. In the Allegro, taken at a ferocious tempo, Bartoli unfurls her familiar piledriver coloratura. Some, including me, will find this grating. Others may feel it creates an almost unhinged climax to a performance of expressionist extremes – a description equally applicable to Bartoli’s volatile, unflinching Scena di Berenice.

All the while the Basel players under Muhai Tang (including a fortepiano continuo that delicately enhances rather than irritates) are prompt accompanists, though they are rather short-changed in the balance. Haydn’s subtle woodwind colours in the Scena di Berenice sound distinctly muted here. Bartoli’s legion admirers will of course need no prompting. And after laying into Decca’s glossily vacuous presentation in her two most recent albums, I can happily report that we get full texts and translations plus a detailed, well-translated essay from Markus Wyler that sets each number in context.