januari 2022

--- RECORD OF THE MONTH ---


Grieg: Songs

Lise Davidsen & Leif Ove Andsnes

De bewondering van dit tijdschrift voor de jonge sopraan Lise Davidsen heeft al tot een aantal onderscheidingen geleid – en dit album, waarop Leif Ove Andsnes een perfecte partner blijkt, verdient er nog een.

Dit album is een soort droom voor een A&R-manager: twee Noorse supersterren – en exclusieve artiesten voor rivaliserende labels – samengebracht om muziek op te nemen van de populairste componist van het land. Het is een verrukkelijk vooruitzicht op papier, en ik ben blij te kunnen melden dat het niet teleurstelt. Na twee gemengde albums met orkest (6/19, 4/21) is het een genot om Lise Davidsen in een intiemere omgeving te horen op haar derde album voor Decca, en in repertoire dat nauwelijks dichter bij haar hart kan liggen. ‘“Iedereen” in Noorwegen kent deze muziek’, zegt ze in Andrew Mellors boekje, voordat ze uitlegt hoe zij en pianist Leif Ove Andsnes deze prachtige nummers opnieuw wilden aanpakken.

Frisheid is inderdaad een van de kenmerken die het meest overtuigend schittert in deze genereuze selectie van 80 minuten. Om te beginnen is er de frisheid van Davidsens stem, die een zeldzame rijke schoonheid en stalen kracht en grandeur heeft, maar die ze ook kan terugbrengen tot het meest intieme pianissimo. Puur vocaal gezien is het een verbluffende demonstratie van bereik en technische beheersing. Maar de manier waarop de sopraan met de teksten omgaat – vooral die in haar eigen taal – is ook prachtig onaangedaan en eerlijk.

De rol van Andsnes kan ook niet worden overschat. Zijn spel is uiterst verfijnd en gevoelig: elke noot wordt met de grootste zorg geplaatst en geuit, alle verleidingen om te pronken worden weerstaan. In eerste instantie vroeg ik me af of hij niet net iets te discreet was, en hij kan zeker ingetogen klinken vergeleken met de impulsieve en onfeilbaar fantasierijke Bengt Forsberg op Anne Sofie von Otters fantastische Gramophone Award-winnende Grieg-recital – nog steeds, bijna 30 jaar later, een maatstaf voor dit repertoire. Maar hoe meer ik luisterde, hoe meer ik overtuigd raakte van de aanpak van Davidsen en Andsnes, waarin emotie vaak nog pril is en des te krachtiger losbarst als de sluizen opengaan.

Een voorbeeld hiervan is ‘Møte’ (‘Ontmoeting’), dat Mellor identificeert als het keerpunt van Haugtussa (‘De Bergmeid’) – en dat diende als de werktitel van het album. Hier openen de openingszinnen, gepresenteerd met kuise eenvoud, zich prachtig als onze mysterieuze meid, Veslemøy, reageert op het zien van de knappe jongeling (vanaf 0'58"). De uitvoering van deze raadselachtige minicyclus, waarin de grens tussen vertelling en identificatie zo ontroerend vervaagt, profiteert inderdaad enorm van de aanpak van deze artiesten. De sopraan glijdt tussen Flagstad-achtige autoriteit en meisjesachtige delicatesse in 'Det syng' ('Het zingen'), is onweerstaanbaar oprecht in 'Veslemøy' en 'Elsk' ('Liefde'), en leeft met fragiele opgewektheid in 'Blåbær-li' ('Blauwe bessenhelling') en 'Killingdans' ('Kidlingsdans'). Het culmineert allemaal in een bijna ondraaglijk ontroerende uitvoering van 'Ved gjætle-bekken' ('Aan de beek'), de lijn van de sopraan smeltend mooi tegen Andsnes' onberispelijk gekalibreerde begeleiding.

De rest van het recital maakt de belofte van de openings-Haugtussa meer dan waar, met geweldige uitvoeringen van de late Five Songs, Op 69, en de Six Songs, Op 48, evenals een goed gekozen selectie van andere liederen. Hoogtepunten zijn onder meer een uitvoering van 'A Swan' van krachtige stilte en concentratie, prachtig tedere verslagen van de twee 'To Her'-liederen uit Op 59, een onweerstaanbaar 'Jeg elsker dig' ('Ik hou van jou') en brullende uitvoeringen van 'Poesy' en, vooral, 'Midsummer Eve', waarin pianist en sopraan hun volledige middelen inzetten voor een uitbundig, opwindend effect.

Ze vormen ook een overtuigend pleidooi voor de liederen uit Op 69. De wilde stemmingswisselingen van ‘A boat is rocking on the waves’ worden op grootse wijze vastgelegd, terwijl Davidsen een mooie glimlach op de stem tovert voor ‘To my Son’ en ‘Snail, Snail!’. ‘At Mother’s Grave’ en ‘Dreams’ zijn op een rustige manier verwoestend, waarbij de laatste opnieuw het indrukwekkende dynamische bereik van de sopraan laat zien. Voor de Op 48 Songs krijgt het Noorse duo opnieuw concurrentie van von Otter en Forsberg, waarbij de Zweedse mezzosopraan door haar ervaring in liederen haar in het voordeel kan werken, net als het feit dat haar kleinere stem gemakkelijker kan samensmelten met de begeleiding.

Davidsens stem voelt weliswaar een beetje zwaar aan in ‘Gruss’, maar opnieuw komen haar pure kracht en emotionele eerlijkheid naar voren in een groots ontroerend ‘Dereinst, Gedanke mein’ en een diep aangrijpend verslag van ‘Zur Rosenzeit’. Er zit ook een emotionele directheid in ‘Die verschwiegene Nachtigall’, en ik hou van de vrolijke lente in de pas van Andsnes’ spel in ‘Lauf der Welt’, dat in een rap tempo wordt uitgevoerd. ‘Ein Traum’, misschien niet zo meeslepend extatisch als von Otters uitvoering, is nog steeds ontroerend, meeslepend uitgevoerd. Het album wordt afgesloten met een uitvoering van ‘Våren’ (‘Laatste lente’) die in veel opzichten samenvat wat dit zo’n speciale release maakt: geconcentreerde emotie wordt oordeelkundig losgelaten in een uitvoering met een enorme cumulatieve kracht, terwijl Andsnes’ manier met het korte naspel – ongehaast maar niet toegeeflijk – voortreffelijk is.

Decca’s techniek is superieur, en legt het volledige bereik en de pracht van Davidsens stem vast naast Andsnes’ uitzonderlijke spel. Ik zou nooit zonder het recital van von Otter en Forsberg willen zijn, maar dit nieuwe album, dat een andere benadering van deze nummers vastlegt, is niet minder essentieel. Een uitstekende release.

This album is something of an A&R executive’s dream: two Norwegian superstars – and exclusive artists for rival labels – brought together to record music by the country’s most popular composer. It’s a mouth-watering prospect on paper, and I’m happy to report that it doesn’t disappoint. After two mixed albums with orchestra (6/19, 4/21), it’s a pleasure to hear Lise Davidsen in more intimate surroundings on her third album for Decca, and in repertoire that could hardly be closer to her heart. ‘“Everyone” in Norway knows this music’, she says in Andrew Mellor’s booklet note, before explaining how she and pianist Leif Ove Andsnes set out to address these wonderful songs afresh.

Indeed, freshness is one of the characteristics that shines most compellingly throughout this generous 80-minute selection. There’s the freshness of Davidsen’s voice, for starters, which has a rare rich beauty and steely strength and grandeur, but which she is also able to pare down to the most intimate pianissimo. In purely vocal terms, it’s a stunning display of range and technical control. But the soprano’s way with the texts – especially those in her own language – is also beautifully unaffected and honest.

Andsnes’s role cannot be overestimated, either. His playing is supremely refined and sensitive: each note is placed and voiced with the utmost care, all temptations to grandstand resisted. Initially I wondered whether he wasn’t just a little bit too discreet, and he certainly can sound understated compared with the impulsive and unfailingly imaginative Bengt Forsberg on Anne Sofie von Otter’s superb Gramophone Award-winning Grieg recital – still, nearly 30 years on, a benchmark for this repertoire. But the more I listened, the more I was convinced by Davidsen and Andsnes’s approach, in which emotion often remains nascent, bursting forth all the more powerfully when the floodgates open.

A case in point is ‘Møte’ (‘Meeting’), which Mellor identifies as the turning point of Haugtussa (‘The Mountain Maid’) – and which served as the album’s working title. Here the opening phrases, presented with chaste simplicity, open up magnificently as our mysterious maid, Veslemøy, reacts to seeing the handsome youth (from 0'58"). Indeed, the performance of this enigmatic mini-cycle, where the line between narration and identification is so movingly blurred, benefits greatly from these artists’ approach. The soprano slips between Flagstad-like authority and girlish delicacy in ‘Det syng’ (‘The Singing’), is irresistibly heartfelt in ‘Veslemøy’ and ‘Elsk’ (‘Love’), and alive with fragile high spirits in ‘Blåbær-li’ (‘Blueberry Slope’) and ‘Killingdans’ (‘Kidlings’ Dance’). It all culminates in an almost unbearably touching performance of ‘Ved gjætle-bekken’ (‘At the Brook’), the soprano’s line meltingly beautiful against Andsnes’s immaculately gauged accompaniment.

The rest of the recital more than lives up to the promise of the opening Haugtussa, with superb performances of the late Five Songs, Op 69, and the Six Songs, Op 48, as well as a well-chosen selection of other songs. Highlights among them include a performance of ‘A Swan’ of powerful stillness and concentration, beautifully tender accounts of the two ‘To Her’ songs from Op 59, an irresistible ‘Jeg elsker dig’ (‘I love but thee’), and rip-roaring performances of ‘Poesy’ and, especially, ‘Midsummer Eve’, in which pianist and soprano unleash their full resources to exultant, thrilling effect.

They make a compelling case, too, for the Op 69 songs. The wild mood swings of ‘A boat is rocking on the waves’ are captured in grand style, while Davidsen brings a lovely smile to the voice for ‘To my Son’ and ‘Snail, Snail!’. ‘At Mother’s Grave’ and ‘Dreams’ are quietly devastating, the latter once again showcasing the soprano’s impressive dynamic range. For the Op 48 Songs, the Norwegian pair come up against competition once more from von Otter and Forsberg, the Swedish mezzo’s experience in lieder arguably putting her at an advantage, as does the fact that her smaller voice can meld more easily with the accompaniment.

Davidsen’s voice does feel a little heavy, admittedly, in ‘Gruss’, but again her sheer power and emotional honesty come to the fore in a grandly moving ‘Dereinst, Gedanke mein’ and a deeply affecting account of ‘Zur Rosenzeit’. There’s an emotional directness, too, to ‘Die verschwiegene Nachtigall’, and I love the joyous spring in the step of Andsnes’s playing in ‘Lauf der Welt’, taken at a swift tempo. ‘Ein Traum’, perhaps not so engrossingly ecstatic as von Otter’s performance, is still movingly, rousingly done. Concluding the album is a performance of ‘Våren’ (‘Last spring’) that in many ways sums up what makes this such a special release: concentrated emotion is unleashed judiciously in a performance of enormous cumulative power, while Andsnes’s way with the brief postlude – unrushed but unindulgent – is exquisite.

Decca’s engineering is superb, capturing the full range and magnificence of Davidsen’s voice alongside Andsnes’s exceptional playing. I would never want to be without von Otter and Forsberg’s recital but this new album, capturing a different approach to these songs, is no less essential. An outstanding release.