november 2023
Mahler: Symphony No 1
Czech Philharmonic Orchestra o.l.v. Semyon Bychkov
Een hoogtepunt in een doorlopende Mahler-serie van Semyon Bychkov, prachtig gespeeld door het Tsjechische Filharmonisch Orkest, altijd alert op de innerlijke thema’s en stemmen van de muziek.

De Mahler-serie van Semyon Bychkov, de eerste van een Tsjechisch orkest in 40 jaar, pakt de symfonieën aan in willekeurige volgorde en met wisselend succes. Deze aflevering is een soort triomf. Hoe zwaar je ook hecht aan Mahlers Boheemse en Moravische connecties, de Eerste is een compositie uit de late 19e eeuw die aanvankelijk bedoeld was als een grootschalig symfonisch gedicht. Hier hebben we de vereiste ouderwetse sonoriteit – slide-gevoelige, open-textuur strijkers en rudimentair levendige Midden-Europese blaasinstrumenten – op een locatie die past bij de periode, het Rudolfinum in Praag. Mede dankzij de vaardigheden van Holger Urbachs productieteam is het effect doorschijnend ondanks de beroemde lange nagalmperiode van de Dvořák Hall.
De landelijke sfeer (maar niet de tempo's) zal door fans van Rafael Kubelík worden verwelkomd: hij zette zijn tweede versie van de Eerste symfonie op met het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks (DG, 5/68) en er is een nog beter, herhalingsschuw liveverslag uit München als je dat kunt vinden (Audite, 4/00). Toegegeven, Bychkov is zelfbewuster in het forensisch omgaan met details, en geeft ook toe dat er periodes van herfstachtige rust zijn die de jonge Gustav Mahler misschien hebben verrast. Onvermijdelijk zullen sommigen een gebrek aan momentum in de buitenste delen opmerken. Ik zou willen stellen dat het spel bijna altijd mooi genoeg is om de twijfels het zwijgen op te leggen. Het tweede en derde deel gaan nog beter. De Ländler raakt nooit vastgelopen - Leonard Bernstein (DG, 3/89) graaft 'dieper', maar alleen met de kennis van achteraf - en Bychkovs Trio is niet onaantrekkelijk gemanicuurd. Het langzame deel klinkt het frisst, de etnische loyaliteit onverbloemd maar subtiel getekend. Idiomatische intonaties die je zou kunnen bedenken, gebeuren niet allemaal op de Bernstein-plekken. Gelukkig verwerpt Bychkov de waanvoorstelling van de voorkeur voor massale contrabassen in de eerste canon van ‘Frère Jacques’. Harpbijdragen worden geïntegreerd in plaats van in de schijnwerpers gezet.
Helemaal aan het einde van een gedurfd langdradige finale, alleen theatraal als het moet, volgt Bychkov de Amerikaanse merkleider door een apocriefe paukenslag toe te voegen, mogelijk hier verdubbeld door de bastrom. Maakt niet uit. Ik kan me geen mooier, beter klinkend verslag van deze muziek voorstellen, ook al brengen de luchtigheid, beleefdheid en controle misschien niet altijd de onstuimigheid van een componist in de twintig over. Aanbevolen.

Semyon Bychkov’s Mahler series, the first from a Czech orchestra in 40 years, is tackling the symphonies in no particular order and with varying degrees of success. This instalment proves something of a triumph. Whatever weight you place on Mahler’s Bohemian and Moravian connections, the First is a late 19th-century composition envisioned initially as a large-scale symphonic poem. Here we have the requisite old-school sonority – slide-prone, open-textured strings and vestigially vibrant Mitteleuropean winds – in a period-appropriate venue, Prague’s Rudolfinum. Thanks in part to the skills of Holger Urbach’s production team, the effect is translucent despite the Dvořák Hall’s famously long reverberation period.
The rural atmosphere (though not the tempos) will be welcomed by fans of Rafael Kubelík: he set down his second version of the First Symphony with the Bavarian Radio Symphony Orchestra (DG, 5/68) and there’s an even better repeat-shy live account from Munich if you can find it (Audite, 4/00). True, Bychkov is more self consciously forensic about detail, also admitting spells of autumnal repose which might have surprised the young Gustav Mahler. Inevitably some will detect a want of momentum in the outer movements. I’d argue that the playing is almost always beautiful enough to silence the doubts. The second and third movements go better still. The Ländler never gets bogged down – Leonard Bernstein (DG, 3/89) digs ‘deeper’ but only with the benefit of hindsight – and Bychkov’s Trio is not unattractively manicured. The slow movement sounds freshest, its ethnic allegiance undisguised but subtly drawn. Would-be idiomatic inflections don’t all happen in the Bernstein places. Thankfully Bychkov rejects the delusional preference for massed double basses in the initial ‘Frère Jacques’ canon. Harp contributions are integrated rather than spotlit.
At the very end of a daringly long-breathed finale, histrionic only when it needs to be, Bychkov follows the American brand leader in adding an apocryphal timpani stroke, possibly here doubled by bass drum. No matter. I can’t think of a lovelier, better-sounding account of this music even if the airiness, civility and control may not always convey the impetuosity of a composer in his twenties. Recommended.