november 2023

--- RECORD OF THE MONTH ---


Offenbach: Le princesse de Trébizonde

Opera Rara Chorus & London Philharmonic Orchestra o.l.v. Paul Daniel

Offenbachs opéra-bouffe prachtig tot leven gebracht door een deskundige cast, dirigent en spelers; opnieuw een triomf voor Opera Rara, de voortreffelijke kampioen van minder bekende werken.

Een jongeman met een meer dan normaal gevoelige aard wordt verliefd, niet op een levend, ademend meisje, maar op een prachtige pop. Klinkt bekend? Dit is niet Offenbachs Les contes d’Hoffmann, maar La princesse de Trébizonde, een opéra-bouffe (let op, geen operette) die in 1869 in Baden-Baden in première ging, voordat het in 1870 grondig werd herzien voor Parijs. En dit keer zit er een wending in het verhaal. Het blijkt dat het wassen beeld van de legendarische prinses van Trébizonde echt leeft: ze is de dochter van de eigenaar van de kermis, Zanetta, die de stertentoonstelling vervangt nadat deze tijdens het transport is beschadigd.

Wat volgt is Offenbach in net iets minder dan topvorm (en zelfs dat is discutabel: Le Figaro vond het gelijkwaardig aan Orphée aux enfers). Aan de ene kant is er de bohemienwereld van de kermis; aan de andere kant het koningshuis – de verliefde Prins Raphaël en zijn overheersende, slappe vader Prins Casimir (die – indien nodig met zijn jachtzweep – alle geruchten weerlegt dat hij make-up draagt ​​en zijn haar verft). Er is hier eindeloos veel ruimte voor frisse en bruisende muzikale komedie, en wat is er niet te genieten van een partituur met een kwintet voor vijf bordjesdraaiers en een Toothache Arietta, compleet met genoteerde gehuil?

Maar het centrale verhaal is er een van jonge liefde, en als je geniet van de zachtere Offenbach van Fantasio en L’île de Tulipatan zul je die stemming herkennen (en koesteren). De broekrol van Prins Raphaël (zoals veel van Offenbachs broekrollen) heeft een ontroering en tederheid die La princesse de Trébizonde het hart doet raken en de ribben doet kietelen. Het is met andere woorden een genot, en wie weet hoe populair het zou zijn geweest als de eerste uitvoering niet was verpest (zoals zoveel dingen in de Europese geschiedenis) door het uitbreken van de Frans-Duitse Oorlog?

La princesse de Trébizonde is niet geheel onbekend op plaat, maar er is nog nooit een opname geweest die zo compleet, zo gepolijst en zo prachtig gepresenteerd was als deze nieuwe set van Opera Rara. Er is een full-colour boekje, compleet met afbeeldingen uit die tijd (posters, krantenillustraties en bladmuziekcovers) en de complete tekst (met vertaling) van het libretto van Charles Nuitter en Étienne Tréfeu. De voorstelling zelf maakt gebruik van Jean-Christophe Kecks nieuwe editie van de Parijse versie in drie bedrijven, inclusief gesproken dialogen, en er is een uitstekend essay van deze grote Offenbach-geleerde. Als zeer genereuze bonus is er ook een appendix met de acht complete nummers die tussen Baden en Parijs zijn geknipt, inclusief een verrassend indrukwekkend Melon Trio (ja, het gaat echt helemaal over het eten van meloenen: geen subtekst hier. Nou ja, misschien maar een kleintje …).

Paul Daniel, het LPO en het Opera Rara Chorus gaan er met geweldige verve en – indien nodig – delicatesse tegenaan. Dit zijn geen instrumenten uit die tijd, maar het is wel terecht om de aanpak historisch geïnformeerd te noemen: vanaf de ouverture is er een lichtheid, veerkracht en evenwicht die je aan Franse balletmuziek doen denken (luister naar de nauwelijks hoorbare tinteling van de triangel en de gemakkelijke, verleidelijke lyriek van de houtblazerssolo's). Het orkest glijdt gemakkelijk tussen pastelkleurige delicatesse en luchtige panache, het refrein is op de voorgrond, helder en helder en het geheel heeft een directheid die Daniel suggereert als een poging om de akoestiek van de Bouffes-Parisiens te herscheppen (het werd eigenlijk opgenomen in Henry Wood Hall).

Ik kan daar niets over zeggen (en je zou kunnen denken dat de gesimuleerde podiumeffecten aan het begin van de ouverture een misrekening zijn), maar iedereen klinkt zeker alsof ze ervan genieten en creëert een sfeer die zelfs de (meestal Franstalige) cast door de gesproken dialoog draagt: zo vaak een struikelblok op de plaat. (Het is apart aangegeven en blauw gekleurd in het boekje, zodat u het beter kunt scheiden als u dat wilt.) En wat een boeiende, idiomatische cast is het ook, met Josh Lovell die ironisch en heerlijk sissend klinkt als het charmante monster Casimir (hij krijgt een bijzonder pakkend walsliedje), Christophe Gay die een echte showman is als de kermiseigenaar Cabriolo en Antoinette Dennefeld die rijk en rijp klinkt als de al te wereldse koorddanseres Régina.

Geniet ook van de Gallische tang van Christophe Mortagnes tenor als de bediende die kermisklant werd Trémolini. Ze leven zich allemaal in hun personages in; en ze zingen allemaal warm en fraseren met een licht versleten stijl. In het middelpunt van dit alles zijn Anne-Catherine Gillet (Zanetta) en Virginie Verrez (Raphaël) zo'n sympathiek stel tortelduifjes als je maar kunt wensen, Gillet schittert helder (maar nooit te zoet) over haar levendigere nummers terwijl Verrez een lieflijke, klagende weemoed brengt in Raphaëls zachtere, meer bitterzoete aria's. Het doel, zoals zo vaak bij Offenbach, is om net genoeg emotionele waarheid te vinden om je om deze personages te laten geven, voordat je verfrist terugkeert naar het lachen. In gezelschap als dit kan geen enkele liefhebber van 19e-eeuwse opera worden verweten te bezwijken voor de charmes van deze - zeer levende - Princesse de Trébizonde.

A young man of more-than-usually sensitive disposition falls in love, not with a living, breathing girl but with a beautiful doll. Sounds familiar? This isn’t Offenbach’s Les contes d’Hoffmann but La princesse de Trébizonde, an opéra-bouffe (not, please note, an operetta) premiered in Baden-Baden in 1869 before being substantially revised for Paris in 1870. And this time, there’s a twist to the story. It turns out that the waxwork model of the fabled Princess of Trébizonde really is alive: she’s the funfair owner’s daughter Zanetta, standing in for the star exhibit after it’s been damaged in transit.

What ensues is Offenbach at only slightly less than peak form (and even that’s debatable: Le Figaro thought it the equal of Orphée aux enfers). On the one side, there’s the bohemian world of the funfair; on the other, royalty – the lovelorn Prince Raphaël and his overbearing, slap-happy father Prince Casimir (who refutes – if necessary with his hunting crop – all rumours that he wears make-up and dyes his hair). There’s endless scope for fresh and fizzy musical comedy here, and what’s not to enjoy about a score that includes a quintet for five plate-spinners and a Toothache Arietta complete with notated howls?

But the central story is one of young love, and if you enjoy the gentler Offenbach of Fantasio and L’île de Tulipatan you’ll recognise (and cherish) that particular mood. The trouser role of Prince Raphaël (like many of Offenbach’s trouser roles) has a poignancy and a tenderness that makes La princesse de Trébizonde touch the heart as well as tickle the ribs. It’s a delight, in other words, and who knows how popular it might have proved had its first run not been spoilt (like so many things in European history) by the outbreak of the Franco-Prussian War?

La princesse de Trébizonde is not wholly unknown on record but there’s never been a recording as complete, as polished and as beautifully presented as this new set from Opera Rara. There’s a full-colour booklet, complete with period images (posters, newspaper illustrations and sheet music covers) as well as the complete text (with translation) of Charles Nuitter and Étienne Tréfeu’s libretto. The performance itself uses Jean-Christophe Keck’s new edition of the three-act Paris version, including spoken dialogue, and there’s an excellent essay from this great Offenbach scholar. As a very generous bonus, there’s also an appendix containing the eight complete numbers that were cut between Baden and Paris, including a surprisingly impressive Melon Trio (yes, it really is all about eating melons: no subtext here. Well, maybe just a little one …).

Paul Daniel, the LPO and the Opera Rara Chorus go at it with terrific verve and – when required – delicacy. These aren’t period instruments but it’s fair to call the approach historically informed: right from the Overture there’s a lightness, a springiness and a poise that puts you in mind of French ballet music (listen to the barely-there tingle of the triangle and the easy, seductive lyricism of the woodwind solos). The orchestra slips easily between pastel delicacy and breezy panache, the chorus is up-front, crisp and bright and the whole thing has an immediacy that Daniel suggests is an attempt to recreate the acoustic of the Bouffes-Parisiens (it was actually recorded in Henry Wood Hall).

I can’t speak to that (and you might feel that the simulated stage effects over the start of the Overture are a miscalculation), but certainly everyone sounds as if they’re enjoying themselves, generating an atmosphere that even carries the (mostly Francophone) cast through the spoken dialogue: so often a stumbling block on disc. (It’s cued separately and coloured blue in the booklet, the better to separate it out should you so choose.) And what an engaging, idiomatic cast it is, too, with Josh Lovell sounding wry and deliciously hissable as the charming monster Casimir (he gets a particularly catchy waltz-song), Christophe Gay every bit the showman as the fair-owner Cabriolo and Antoinette Dennefeld sounding rich and ripe as the all-too-worldly tightrope artiste Régina.

Savour, too, the Gallic tang of Christophe Mortagne’s tenor as the valet turned fairground barker Trémolini. They all inhabit their characters; and they all sing warmly and phrase with lightly worn style. At the centre of it all, Anne-Catherine Gillet (Zanetta) and Virginie Verrez (Raphaël) are as likeable a pair of lovebirds as you could ask for, Gillet sparkling brightly (but never too sweetly) over her livelier numbers while Verrez brings a lovely, plangent wistfulness to Raphaël’s gentler, more bittersweet arias. The aim, as so often with Offenbach, is to find just enough emotional truth to make you care for these characters, before returning to the laughter refreshed. In company like this, no lover of 19th-century opera could be blamed for succumbing to the charms of this – very much alive – Princesse de Trébizonde.