augustus 2023


Jheronimus Vinders: Masses

The Choir of Sidney Sussex College, Cambridge o.l.v. David Skinner

Deze zeldzame pleidooi voor de 16e-eeuwse muziek van Jheronimus Vinders van het Choir of Sidney Sussex College onder leiding van David Skinner is fascinerend en plezierig.

Er zijn hier misschien twee ontdekkingen. Ik zeg ‘misschien’, omdat beide dingen al bekend zijn. Jheronimus Vinders is een van die componisten die vandaag de dag bekend zijn door één werk, O mors inevitabilis, de klaagzang die hij schreef bij de dood van Josquin. Zijn carrière is duister, maar de herkomst van zijn andere bekende werken suggereert een mate van erkenning in zijn leven. Het argument om hem beter te leren kennen, wordt hier krachtig gemaakt met twee missen en hun modellen. Beide zijn even toegankelijk, met meer gevarieerde texturen dan die van Gombert, zeg maar. Vinders lijkt vooral bedreven in het herhalen van materiaal precies voor retorisch effect, op Josquins kenmerkende manier, en de Credos vertonen de Josquiniaanse truc om periodiek te verwijzen naar gregoriaans Credos.

Wie gewend is aan de vroege Renaissance, zal zich op bekend terrein bevinden, maar Vinders is meer dan een kleine meester: de langere delen hebben de formele leesbaarheid die een fijn vakman waardig is en het Sanctus van de Missa Fors seulement (niet gebaseerd op het lied van Ockeghem, maar op de latere zetting van Févin) heeft een indrukwekkende schrijfstijl en het uitgebreide slot van het Salve regina is werkelijk memorabel. Een paar liederen (waaronder die waarop de missen zijn gebaseerd) worden gespeeld door de immergroene Andrew Lawrence-King, die soms een paar hoge stemmen begeleidt: dit is een prachtige programmering, niet in de laatste plaats omdat zulke stukken zo zelden op die manier worden gehoord en omdat de intimiteit van de harp zo goed contrasteert met de kracht van het koor.

Dat brengt me bij de tweede ontdekking: het koor van Sidney Sussex College, Cambridge, is bepaald niet onbekend, maar het huidige geluid ervan kan u wel eens als een openbaring treffen. Gemengde Oxbridge-koren variëren in kwaliteit, maar dit heeft een helderheid en samenhang waar menig professioneel ensemble trots op zou zijn. Onder leiding van David Skinner vormen ze lijnen met elegantie en doel, waardoor Vinders’ complexe texturen heel leesbaar overkomen. Dat een koor van twee dozijn sterk zo gefocust klinkt, is opmerkelijk. Nog indrukwekkender voor zulke jonge zangers is dat ze de architectuur van deze bewegingen heel overtuigend overbrengen. De akoestiek van de kapel van kasteel Tanzenberg is een beetje galmend voor mijn smaak, maar doet geen afbreuk aan de kwaliteiten die ik heb genoemd; nog een reden om dit zeer lonende stuk verlichte pleidooi te verwelkomen.

There are perhaps two discoveries here. I say ‘perhaps’, because both things are already known. Jheronimus Vinders is one of those composers known today by a single work, O mors inevitabilis, the lament he wrote on the death of Josquin. His career is shadowy, but the provenance of his other known works suggests a degree of recognition in his lifetime. The case for getting to know him better is powerfully made here with two Masses and their models. Both are equally approachable, with more varied textures than those of Gombert, say. Vinders seems especially adept at repeating material exactly for rhetorical effect, in Josquin’s signature manner, and the Credos sport the Josquinian trick of referencing plainchant Credos periodically.

Those used to the early Renaissance will find themselves on familiar ground, but Vinders is more than a minor master: the longer movements have the formal legibility worthy of a fine craftsman and the Sanctus of Missa Fors seulement (based not on Ockeghem’s song but on the later setting by Févin) has some impressive writing, and the expansive close of the Salve regina is truly memorable. A few songs (including those on which the Masses are based) are played by the evergreen Andrew Lawrence-King, who sometimes accompanies a couple of high voices: this is lovely programming, not least because such pieces are so rarely heard that way, and because the intimacy of the harp contrasts so well with the power of the choir.

That brings me to the second discovery: The Choir of Sidney Sussex College, Cambridge, is hardly unknown but its current sound may well strike you as a revelation. Mixed Oxbridge choirs vary in quality but this one has a clarity and cohesion of which many a professional ensemble would be proud. Under David Skinner’s directorship they shape lines with elegance and purpose, allowing Vinders’s complex textures to come across very legibly. That a choir two-dozen strong sounds so focused is remarkable. More impressive still for such young singers, they convey the architecture of these movements very persuasively. The acoustic of the chapel of Tanzenberg Castle is a little reverberant for my taste but doesn’t detract from any of the qualities I’ve mentioned; another reason to welcome this very rewarding piece of enlightened advocacy.