augustus 2023
Bruckner: Symphony No 7
Rotterdam Philharmonic Orchestra o.l.v. Lahav Shani
Van zijn visie op deze magistrale symfonie tot de orkestrale klankwereld die hij put uit het Rotterdams Philharmonisch Orkest, is Bruckner 7 van Lahav Shani inderdaad een indrukwekkende release.

Dit is een zo goed opgenomen verslag van Bruckners Zevende symfonie als ik al een tijdje heb gehoord, zowel wat betreft Lahav Shani's opvatting van de muziek als de uitvoering ervan door het orkest. Het is een uitvoering die beweging na beweging groeit, stabiel van puls, maar toch flexibel en vrij vloeiend binnen de grenzen van het grotere geheel.
Het is een benadering die een interessant contrast vormt met de verschillende opgenomen verslagen van het stuk door een van Shani's mentoren, Daniel Barenboim. Zoals Rob Cowan opmerkte toen hij Barenboims live-opname van Staatskapelle Berlin uit 2010 recenseerde, kan Barenboim leidinggeven aan wat een toonvast verslag van de symfonie lijkt te zijn wanneer 'helemaal uit het niets iets onverwachts kan gebeuren dat je overrompelt, zoals een plotselinge versnelling of vertraging, of een verrassend crescendo'.
Zulke effecten werken zelden goed op plaat, vooral niet in deze symfonie waarvan de tonaliteiten zo natuurlijk in elkaar overvloeien. In dit opzicht is het vreemd dat Shani's opname wordt vermeld als 'ed Nowak 1954', de editie (in tegenstelling tot de Haas uit 1944 die de voorkeur kreeg van Blomstedt, Karajan, Wand en anderen) die veel van de bemoeizuchtige tempowijzigingen erkent die door Joseph Schalk en Ferdinand Löwe zijn aangebracht vóór de oorspronkelijke druk van 1885. Ik moet erbij zeggen dat Shani de voorkeur geeft aan iets snellere tempo's dan Barenboim: afgemeten, maar met die uiterst belangrijke reisrichting nooit uit het oog verloren.
Als ik een voorbehoud heb, dan betreft het het beroemde 'hanengekraai'-Scherzo en zijn zomerse Trio. Om wat voor reden dan ook, het lijkt een beetje moeizaam. Een iets snellere puls en lichtere textuur - het soort dingen dat we hebben op Blomstedts veel verzamelde Dresden-opname uit 1980 - zou ons natuurlijker naar Shani's grootse maar fijnzinnige verslag van Bruckners prachtig beoordeelde finale hebben geleid.
Als blinde proeverijen net zo’n ding waren in de muziekindustrie als in de wijnhandel, betwijfel ik of velen de identiteit van het geweldige Bruckner-ensemble dat Shani heeft gecreëerd, zouden raden, samen met het klankpalet – Rembrandt-achtig zou een eerlijke omschrijving zijn – dat hij en zijn Rotterdamse spelers voor deze muziek hebben gecreëerd. De opname, gemaakt voor Warner Classics door Polyhymnia International, is geweldig.

This is as fine a recorded account of Bruckner’s Seventh Symphony as I’ve heard for some time, both in terms of Lahav Shani’s conception of the music and its realisation on the orchestra. It’s a performance that grows movement by movement, stable of pulse, yet flexible and free-flowing within the boundaries of the larger whole.
It’s an approach that makes for an interesting contrast with the various recorded accounts of the piece by one of Shani’s mentors, Daniel Barenboim. As Rob Cowan noted when reviewing Barenboim’s live 2010 Staatskapelle Berlin recording, Barenboim can be leading what appears to be a pitch-perfect account of the symphony when ‘quite out of the blue, something unexpected might happen that catches you off your guard, such as a sudden acceleration or slowing down, or a startling crescendo’.
Such effects rarely work well on record, especially in this symphony whose tonalities flow so naturally one to the other. In this respect, it’s odd that Shani’s recording is listed as being ‘ed Nowak 1954’, the edition (unlike the 1944 Haas preferred by Blomstedt, Karajan, Wand and others) which acknowledges many of the meddlesome tempo modifications inserted by Joseph Schalk and Ferdinand Löwe ahead of the original printing of 1885. I should add that Shani prefers marginally quicker tempos than Barenboim: measured, yet with that all-important direction of travel never lost from view.
If I have a reservation, it concerns the famous ‘cockcrow’ Scherzo and its summertime Trio. For whatever reason, it seems a touch laboured. A marginally quicker pulse and lighter texture – the kind of thing we have on Blomstedt’s widely collected 1980 Dresden recording – would have led us more naturally towards Shani’s grand yet finely pointed account of Bruckner’s magnificently judged finale.
If blind tastings were as much the thing in the music business as they are in the wine trade, I doubt whether many would guess the identity of the superb Bruckner ensemble Shani has fashioned, along with the sound palette – Rembrandt-like would be a fair description – he and his Rotterdam players have created for this music. The recording, made for Warner Classics by Polyhymnia International, is superb.