juli 2023
Drop not, mine eyes
Alexander Chance & Toby Carr
Countertenor Alexander Chance sloot zich onlangs aan bij de Gramophone Podcast om dit album te bespreken – met zijn stem spreken deze eeuwenoude liedjes opnieuw tot het moderne publiek.

Als het gaat om countertenor Alexander Chance, zoon van Michael Chance, valt de adamsappel niet ver van de boom. Nadat hij vorig jaar de eerste countertenor was die de International Handel Singing Competition won (en ook de publieksprijs won), brengt Chance nu zijn debuutopname uit: een programma met Engelse liederen met luitist Toby Carr. En het is een lust voor het oog.
Chances toon is helder; noten vallen rond en helder als waterdruppels – het is een werkelijk uitstekend instrument, voller en rechter van toon dan dat van zijn vader, met een heerlijke zachtheid aan de onderkant. Zijn terughoudendheid is bewonderenswaardig – hij overdrijft niet met liederen van Dowland, Campion en Purcell, waarvan de scherpe contouren zo'n groot deel van hun charme vormen – net als zijn beheersing, die het beste tot uiting komt in Purcell: de ononderbroken horizonlijnzinnen van 'An Evening Hymn', de zijdezachte melismas van 'O solitude'.
Dit zijn bekende werken: een serieuze intentieverklaring van een jonge zanger die zijn weddenschappen had kunnen afdekken met ongewoon repertoire of programmering, maar ons in plaats daarvan een klassiek recital geeft dat direct aansluit bij bestaande opnames van onder andere Bowman, Blaze, Scholl en Davies. Het nodigt uit tot vergelijking, en Chance houdt zich meer dan staande.
Het thema van de schijf is melancholie, en het is in de lichtere momenten - het hoffelijke rollenspel van 'Can she excuse my wrongs'; het wetende 'I care not for these ladies', met zijn 'wanton country maid' die 'never will say no' - dat Chance misschien te veel smaak en understatement toont. Een klein twinkeltje in de ogen, een opheffing en verlichting van toon en dansritmes, zou ons de eb kunnen geven om een schijf in evenwicht te brengen die het grootste deel van de tijd in volle vocale uitbarsting stroomt.
Carr's delicate touch levert aantrekkelijke luitsolo's op als intermezzo's, waaronder een verrukkelijk klein Prelude van Visée en een Mignarda van Dowland die zingt met contrapuntische helderheid. Allemaal gemak en intieme gebaren, ze zijn een goede tegenhanger van Chance's assertievere voordracht. Het is een mooie combinatie en een opname waarin Chance serieuze aanspraak maakt op de titel van de meest opwindende Britse countertenor van zijn generatie.

When it comes to countertenor Alexander Chance, son of Michael Chance, the Adam’s apple doesn’t fall far from the tree. After becoming the first countertenor to win the International Handel Singing Competition last year (also walking away with the Audience Prize), Chance now releases his debut recording: a programme of English song with lutenist Toby Carr. And it’s a thing of beauty.
Chance’s tone is pellucid; notes fall round and clear as water drops – it’s a really outstanding instrument, fuller and straighter-toned than his father’s, with a lovely softness at the bottom. His restraint is admirable – not overworking songs by Dowland, Campion and Purcell, whose crisp outlines are so much of their charm – as is his control, showcased best in the Purcell: the unbroken horizon-line phrases of ‘An Evening Hymn’, the silky melismas of ‘O solitude’.
These are well-known works: a serious statement of intent from a young singer who could have hedged his bets with unusual repertoire or programming, but instead gives us a classic recital that maps directly on to extant recordings by Bowman, Blaze, Scholl and Davies, among others. It invites comparison, and Chance more than holds his own.
The disc’s theme is melancholy, and it’s in the lighter moments – the courtly role-play of ‘Can she excuse my wrongs’; the knowing ‘I care not for these ladies’, with its ‘wanton country maid’ who ‘never will say no’ – that Chance shows perhaps too much taste and understatement. Just a little twinkle in the eye, a lifting and lightening of tone and dance rhythms, might give us the ebb to balance a disc that flows in full vocal spate much of the time.
Carr’s delicate touch supplies attractive lute solos by way of interludes, including a ravishing little Prelude by Visée and a Mignarda by Dowland that sings with contrapuntal clarity. All ease and intimate gesture, they’re a good foil to Chance’s more assertive delivery. It’s a lovely pairing, and a recording in which Chance stakes serious claim to the title of his generation’s most exciting British countertenor.