juni 2023
Mahler: Symphony No 5
Montreal Symphony Orchestra o.l.v. Rafael Payare
Rafael Payare en zijn Montreal Symphony-spelers bieden een lezing van Mahlers Vijfde van intensiteit en rijke orkestrale verkenning, een echte mijlpaal in hun voortdurende samenwerking.

De meest sprankelende Mahler van de afgelopen jaren kwam niet van de gebruikelijke verdachten. Alexandre Blochs Orchestre National de Lille vereeuwigde hun behendige, voortstuwende Zevende symfonie aan de andere kant van de pandemie (Alpha, 11/20). Nu komt uit Franstalig Quebec een over het algemeen opgewekte Vijfde van Rafael Payare en het Montreal SO. De Venezolaanse hoornist die dirigent werd, is niet de enige die op tournee gaat en nu een van zijn feeststukken opneemt. Maar Pentatone, het in Nederland gevestigde label met zijn eigen old-school, Centraal-Europese Mahler-cyclus in de maak, waagt een langetermijngokje op het succes van dit nieuw opgerichte partnerschap. In de huidige marktomstandigheden worden dergelijke verbintenissen niet alleen aangegaan op basis van groot haar.
Sonische factoren zijn hier echt van belang. In Charles Dutoit's tijd was het orkest van Montreal synoniem met doorschijnende Gallische kost en Decca-geluidstechniek samengebracht in de akoestiek van Saint Eustache. De spelers van vandaag hebben een donkerdere, meer directe impact in het Maison Symphonique dat werd geopend in de loop van Kent Nagano's ambtstermijn. Articulatie in alle afdelingen is stevig en waar. De antifonale plaatsing van eerste en tweede violen, die hoorbaar waarde toevoegen aan delen van de partituur, brengt geen verlies van gewicht met zich mee in unisonopassages. Terugkerend naar Leonard Bernstein (DG, 8/88) voor de nde graad van emotionele kracht of naar Claudio Abbado (EuroArts, 9/05) voor de meest elegante toelichting van Mahlers contrapuntische weefsel, valt op dat geen van beide geniet van vergelijkbaar modern opgenomen geluid. Het is waar dat onder Payare de tam-tam AWOL gaat in het laatste hoogtepunt van het tweede deel. De ingetogen pizzicato-uitbetaling aan het einde van het eerste deel is vermoedelijk bewijs van wetenschappelijke interventie. Simon Rattle, die ook zijn violen verdeelt, minimaliseert dat effect (EMI/Warner, 12/02); Bernstein is explosief, Abbado ergens ertussenin. Aan de andere kant is de hele begrafenismars relatief ingetogen, de openingsfanfare is helder, bijna zakelijk. Er zal worden gegeven en genomen, maar niet veel rubato, misschien niet genoeg voor sommigen.
Intensiteit, intonatie en kleur nemen toe naarmate de uitvoering vordert. In een centraal Scherzo met echte pit, wijken Payare en/of zijn technische team af van Rattle door ervoor te kiezen de obligato hoorn niet in de schijnwerpers te zetten. Het Adagietto, modieus vloeiend, weet voldoende portamento en liefdevolle frasering te herbergen. De gewichtigheid die geassocieerd wordt met de inzet van het deel voor de begrafenis van Robert Kennedy, Luchino Visconti's Death in Venice en Todd Fields Tár is verdwenen. De finale vermijdt wederom zwaarte, en genereert echte opwinding, ook al is de terugkeer van het koperkoraal uit het tweede deel niet bedoeld om de luisteraar te overweldigen.
Nuttige aantekeningen bevatten enkele observaties van de dirigent. In plaats van stil te staan bij zijn tijd met het Simón Bolívar Orkest (Payare zal de symfonie veel hebben gespeeld onder de vergelijkbaar dynamische leiding van Gustavo Dudamel), brengt hij zijn eigen kijk op 'muziek die bruist van uitbundige energie, hoop en een diepe liefde voor het leven' naar voren. Dit is een Vijfde die sprankelt en - met alle respect voor Lydia Tár van Cate Blanchett - er zullen nog veel meer bergen te beklimmen zijn. Aanbevolen.

The sparkiest Mahler of recent years has not come from the usual suspects. Alexandre Bloch’s Orchestre National de Lille immortalised their deft, propulsive Seventh Symphony on the far side of the pandemic (Alpha, 11/20). Now from Francophone Quebec comes a generally upbeat Fifth from Rafael Payare and the Montreal SO. The Venezuelan hornist turned conductor is scarcely unique in touring and now recording one of his party pieces. But Pentatone, the Netherlands-based label with its own old-school, Central European Mahler cycle in train, is taking a long-term punt on the success of this newly established partnership. In today’s market conditions such commitments are not undertaken solely on the basis of big hair.
Sonic factors really matter here. In Charles Dutoit’s time the Montreal orchestra was synonymous with diaphanous Gallic fare and Decca sound engineering brought together in the acoustic of Saint Eustache. Today’s players make a darker, more immediate impact in the Maison Symphonique opened in the course of Kent Nagano’s tenure. Articulation in all departments is firm and true. The antiphonal placement of first and second violins, audibly adding value to parts of the score, entails no loss of heft in unison passages. Returning to Leonard Bernstein (DG, 8/88) for the nth degree of emotive force or to Claudio Abbado (EuroArts, 9/05) for the most elegant elucidation of Mahler’s contrapuntal fabric, one notices that neither enjoys comparably modern recorded sound. True, under Payare, the tam-tam goes AWOL in the final climax of the second movement. The subdued pizzicato pay-off at the end of the first is presumably evidence of scholarly intervention. Simon Rattle, who also divides his violins, plays down that effect (EMI/Warner, 12/02); Bernstein is explosive, Abbado somewhere in between. Then again the entire funeral march is relatively low-key, its opening fanfare crisp, almost businesslike. There will be give and take but not much rubato, maybe not enough for some.
Intensity, inflection and colour build as the performance proceeds. In a central Scherzo with real pizzazz, Payare and/or his technical team part company with Rattle in choosing not to spotlight the obbligato horn. The Adagietto, fashionably flowing, manages to accommodate plenty of portamento and affectionate phrasing. Gone is the portentousness associated with the movement’s deployment for Robert Kennedy’s funeral, Luchino Visconti’s Death in Venice and Todd Field’s Tár. The finale again avoids heaviness, generating real excitement even if the return of the brass chorale from the second movement is not intended to overwhelm the listener.
Helpful annotations include some observations from the conductor. Rather than dwelling on his time with the Simón Bolívar Orchestra (Payare will have played the symphony a good deal under the comparably dynamic direction of Gustavo Dudamel), he advances his own take on ‘music brimming with exuberant energy, hope and a deep love of life’. This is a Fifth that sparkles and – with all due respect to Cate Blanchett’s Lydia Tár – there will be many more mountains to climb. Recommended.