mei 2023


The Handel Project

Seong-Jin Cho

Seong-Jin Cho’s onderdompeling in de klankwereld van de barok ter voorbereiding van dit project leidt hem naar Händel – en vervolgens naar Brahms – uitvoeringen die even diep doordacht als instinctief aanvoelen.

Seong-Jin Cho's nieuwste project toont alle aandacht en respect voor de muziek die we van deze Zuid-Koreaanse artiest verwachten. Hij vertelt in het boekje hoe hij zich heeft verdiept in de wereld van de barok - en specifiek de benaderingen van klavecinisten van Händels suites - en dat is te zien. We worden langzaam in Händels wereld gebracht via de F majeur Suite (HWV427), waarvan de twee Adagio's, naar binnen gericht en weemoedig, prachtig contrasteren met de snelle delen, waarbij Cho een vreugdevolle elan geeft aan de fugatische afsluiting en een iets breder kleurenpalet vertoont dan Danny Drivers stijlvolle lezing.

Hij is evenzeer op de hoogte van de improvisatorische kwaliteiten van deze suites, bijvoorbeeld in de Prelude to the F minor (HWV433), die ook een echt gevoel voor verhaal heeft in zijn Allemande en een onverschrokken Gigue, die prachtig is geformuleerd, ondanks dat het behoorlijk hard gaat. Deze kwaliteiten zijn ook terug te vinden in de E majeur Suite (HWV430) – Cho’s aanpak is overal heel anders dan die van Richter, die ze opvoert tot iets proto-romantisch (hoewel nog steeds schitterend voor mijn oren). De ‘Harmonious Blacksmith’-variaties die het laatste deel van de suite vormen, komen met een verfrissende onvermijdelijkheid naar voren en zijn opwindend als Handel de technische uitdagingen opstapelt.

Van het begin van de 18e eeuw tot de 19e eeuw: Cho doordrenkt het thema van Brahms’ Handel-variaties met echte elegantie. Wat ik vooral boeiend vind aan zijn uitvoering is de luchtigheid (heel erg in de trant van Perahia), met spaarzaam gebruik van het sustainpedaal en de manier waarop hij Brahms’ soms onredelijke technische eisen met flair verslaat. Hij leeft voor het contrapuntische schrijven, maar ook voor de schoonheid van het werk, en zingt bijvoorbeeld de regel van de dolce Var 3, waarvan de charme in scherp contrast staat met de verwarrende accenten van de daaropvolgende Vivace-variatie. De gevaarlijke punten waarop mindere artiesten louter agressief kunnen worden, zoals de militair klinkende Var 7 of de Energico Var 10, worden met een twinkeling in de ogen afgemaakt, hoewel de overstap naar de mineur voor Var 13 hier misschien wat onderbelicht is: zeker vergeleken met Plowright, die zwelgt in de magnifieke brutaliteit ervan, is de laatste ook weergaloos in de duivelse Var 14, met zijn mix van trillers en akkoorden op snelheid. Dit zijn echter kleine kanttekeningen, wanneer zoveel heel effectief werkt – Var 19, met zijn overgang naar 12/8, heeft een heerlijke speelsheid en de opbouw door de laatste variaties heen is prachtig gemanaged, van de speeldoosdelicatesse van Var 22 tot de meedogenloze en steeds woestere Vars 23 en 24. In de Fuga zelf is Cho opvallend snel – heel erg vergelijkbaar met Perahia, naast wie Plowright te langzaam lijkt – en vindt er echt plezier in, hoewel hij de meer mysterieuze momenten misschien een beetje onderschat. Hij kalmeert het drama met twee laatste Händelstukken – de Sarabande uit HWV440 en vervolgens de onweerstaanbare Kempff-transcriptie van het Menuet uit HWV434. Vergeleken met de man zelf (nu op Decca Eloquence) is Cho te langzaam, maar de halo-kwaliteit die hij eraan geeft is moeilijk te weerstaan.

Seong-Jin Cho’s latest project shows all the consideration and respect for the music that we’ve come to expect from this South Korean artist. He talks in the booklet of how he has immersed himself in the world of the Baroque – and specifically harpsichordists’ approaches to Handel’s Suites – and it shows. We’re eased into Handel’s world via the F major Suite (HWV427), whose two Adagios, inward and wistful, contrast beautifully with the fast movements, Cho bringing a joyous élan to the fugal closing one, and exhibiting a slightly broader colour palette than Danny Driver’s stylish reading.

He’s equally alive to the improvisatory qualities of these Suites, in the Prelude to the F minor (HWV433), for instance, which also boasts a real sense of narrative to its Allemande and a fearless Gigue, which is beautifully phrased, despite going at quite a lick. These qualities can be found in the E major Suite (HWV430), too – Cho’s approach throughout is quite different from Richter’s, who beefs them up into something proto-Romantic (though still scintillating to my ears). The ‘Harmonious Blacksmith’ variations that form the suite’s last movement emerge with a refreshing inevitability, and thrill as Handel piles on the technical challenges.

From the early 18th century to the 19th: Cho imbues the theme of Brahms’s Handel Variations with real elegance. What I find particularly compelling about his performance is its airiness (very much in the vein of Perahia), with sparing use of the sustaining pedal, and the way he dispatches Brahms’s sometimes unreasonable technical demands with panache. He’s alive to the contrapuntal writing but also the work’s beauty, singing the line of the dolce Var 3, for instance, its charm set in profound contrast to the discombobulating accents of the following Vivace variation. The danger points where lesser artists can become merely aggressive, such as the military-sounding Var 7 or the Energico Var 10, are dispatched with a twinkle in the eye, though the switch to the minor for Var 13 is perhaps a little underplayed here: certainly compared to Plowright, who revels in its magnificent brutality, the latter also peerless in the fiendish Var 14, with its mix of trills and chords at speed. These are minor caveats, though, when so much works very effectively – Var 19, with its switch to 12/8, has a lovely playfulness to it, and the build-up through the final variations is wonderfully managed, from the musical-box delicacy of Var 22 to the relentless and increasingly ferocious Vars 23 and 24. In the Fugue itself, Cho is notably fast – very similar to Perahia, alongside whom Plowright seems too slow – finding a real joy within it, if possibly slightly underplaying its more mysterious moments. He calms down the drama with two final Handel pieces – the Sarabande from HWV440 and then the irresistible Kempff transcription of the Minuet from HWV434. Compared to the man himself (now on Decca Eloquence) Cho is too slow, but the haloed quality he brings to it is difficult to resist.