maart 2023


Schubert Revisited

Matthias Goerne & Deutsche Kammerphilharmonie Bremen

Schubertliederen in orkestvorm, en voortreffelijk gezongen door Matthias Goerne verliezen ze niets van hun emotionele intimiteit.

Naarmate Schuberts postume roem groeide, kregen zijn populairste liederen – wat meestal de liederen waren die tijdens zijn leven werden gepubliceerd – bredere bekendheid in orkestrale arrangementen van Berlioz (een demonisch glinsterende ‘Erlkönig’), Liszt, Brahms et al. In een later tijdperk speelden Max Reger en de jonge Anton Webern in op de groeiende mode voor orkestrale liederen, terwijl dichter bij onze eigen tijd die vurige Schubertiaan Benjamin Britten een geestige versie van ‘Die Forelle’ maakte. Nu heeft Matthias Goernes langdurige pianist-partner Alexander Schmalcz de traditie overgenomen in arrangementen van 19 Schubert-liederen die variëren van favorieten zoals ‘An Silvia’ en ‘Erlkönig’ tot rariteiten zoals het pittoreske ‘Das Heimweh’ – een gecomprimeerde vocale symfonie – en het extatische ‘Stimme der Liebe’.

Het is gemakkelijk om bezwaar te maken dat geen enkele orkestrale realisatie kan tippen aan de suggestieve kracht van Schuberts pianoschriftuur, die zo vaak andere klankwerelden oproept. Maar vanaf de opening ‘An Silvia’, met zijn zachte trompet- en delicate houtblazers echo’s, balanceert Schmalcz op een fijne manier discretie en kleurrijke verbeelding. Afgezien van flarden van vleiende tegenmelodie voor de vleierijen van de Erlking, laat hij Schuberts eigenlijke noten ongemoeid. Maar keer op keer boeit hij het oor met zijn passende keuze van sonoriteit: diepe trombonekleur om de antieke plechtigheid van de uitspraken van de Dood in ‘Der Tod und das Mädchen’ te versterken; gedempte, licht griezelige tonen, waaronder Engelse hoorn, natuurhoorn en contrabasharmonieën, in de liederen van de Harper; een gedempte altviool om de ‘bleke nachtmist’ te schilderen in de mysterieuze barcarolle ‘Des Fischers Liebesglück’, enzovoort.

Gezien Goernes vocale timbre is het geen verrassing dat langzame, sombere liederen, meestal in mineur, overheersen. Maar zijn kenmerkende concentratie van gevoel, gecombineerd met Schmalcz’ subtiel veranderende kleuren, zorgt ervoor dat de aandacht de hele tijd vastgehouden wordt. Ongeschonden door zijn Wagneriaanse uitstapjes, blijft Goernes stem zacht en rond, zijn gevoel voor stijl onberispelijk. Instrumentalisten zouden kunnen – en voor zover ik weet doen ze dat ook – leren van zijn perfect gebonden legato en natuurlijke gevoel voor de vorm van een Schubertiaanse frase. Niets is hard of geforceerd, zelfs niet wanneer hij nieuwe reserves aan kracht aanboort in de climaxen van ‘Grenzen der Menschheit’ – een uitvoering van dit machtige lied dat mededogen en majestueuze autoriteit vermengt. Schmalcz vult de filosofische gravitas van Goethes gedicht aan met loeiende lage koperblazers, waaronder een tuba. Toch is hij hier en elders voorzichtig om de instrumentale texturen helder te houden, geholpen door het magere, ritmisch precieze spel van het geweldige (en dirigentloze) Bremer orkest.

Onnodig te zeggen dat Goerne in zijn element is in de pijnlijke tederheid, die oplaait tot bittere beschuldiging, van de drie liederen van Harper. In de finale ‘An die Türen will ich schleichen’, gescoord met gedempte strijkers, is de oude man bijna kinderlijk geworden in zijn acceptatie en afhankelijkheid. Goerne zingt het, passend, alsof hij in trance is, met nauwelijks een nuance in de zanglijn.

Sommige van Goernes tempokeuzes zijn ongebruikelijk. Het Goethe-gebed voor innerlijke vrede ‘Wandrers Nachtlied’ is op de een of andere manier de snelste uitvoering die ik heb gehoord, maar ontvouwt zich, hypnotiserend, in één geconcentreerde spanwijdte. ‘Pilgerweise’, waarin Schubert triomfeert over de sentimentele verzen van zijn vriend Schober, is minder een klaagzang dan een zacht klagende valse triste, gekleurd door pizzicato-strijkers en karakteristieke houtblazersvlekken. En meer dan op zijn vorige Schubert-albums kan Goerne luchtig doen als de geest daarom vraagt: bijvoorbeeld in een ontspannen, intiem ‘An Silvia’ (de boogvormige slotzin perfect ‘gebogen’) of een sierlijk gestreelde ‘Des Fischers Liebesglück’, alles bij elkaar gevarieerder en uitnodigender dan zijn sombere optreden met Elisabeth Leonskaja (Harmonia Mundi, 5/08). Een andere zeldzaamheid, de hunkerende Goethe-setting ‘An die Entfernte’ (waar zou het Duitse liedgebouw zijn zonder verre liefde?), zet het stempel op een feilloos uitgevoerd programma dat beurtelings intrigeert, ontroert en verrukt.

As Schubert’s posthumous fame grew, his most popular songs – which usually meant those published in his lifetime – received wider exposure in orchestral arrangements by Berlioz (a demonically glittering ‘Erlkönig’), Liszt, Brahms et al. In a later age Max Reger and the young Anton Webern catered to the growing fashion for orchestral songs, while nearer our own time that ardent Schubertian Benjamin Britten made a witty version of ‘Die Forelle’. Now Matthias Goerne’s longtime pianist partner Alexander Schmalcz has taken up the tradition in arrangements of 19 Schubert songs that range from favourites such as ‘An Silvia’ and ‘Erlkönig’ to rarities such as the picturesque ‘Das Heimweh’ – a compressed vocal symphony – and the ecstatic ‘Stimme der Liebe’.

It’s easy to object that no orchestral realisations can match the suggestive power of Schubert’s piano-writing, so often evocative of other sound worlds. But from the opening ‘An Silvia’, with its soft trumpet and delicate woodwind echoes, Schmalcz finely balances discretion and colouristic imagination. Apart from wisps of cajoling countermelody for the Erlking’s blandishments, he leaves Schubert’s actual notes unmolested. But time and again he captivates the ear with his apt choice of sonority: deep trombone colour to enhance the antique solemnity of Death’s utterances in ‘Der Tod und das Mädchen’; muffled, faintly eerie tones, including cor anglais, natural horn and double bass harmonics, in the Harper’s songs; a muted viola to paint the ‘pale night mists’ in the mysterious barcarolle ‘Des Fischers Liebesglück’, and so on.

Given Goerne’s vocal timbre, it’s no surprise that slow, sombre songs, usually in the minor key, predominate. But his trademark concentration of feeling, allied to Schmalcz’s subtly changing colourings, ensures that the attention is held throughout. Unscathed by his Wagnerian forays, Goerne’s voice remains mellow and rounded, his sense of style impeccable. Instrumentalists could – and for all I know do – learn from his perfectly bound legato and natural feeling for the shape of a Schubertian phrase. Nothing is harsh or forced, even when he taps new reserves of power in the climaxes of ‘Grenzen der Menschheit’ – a performance of this mighty song that mingles compassion and majestic authority. Schmalcz complements the philosophical gravitas of Goethe’s poem with louring low brass, including a tuba. Yet here and elsewhere he is careful to keep the instrumental textures lucid, abetted by the lean, rhythmically precise playing of the superb (and conductorless) Bremen orchestra.

Needless to say, Goerne is in his element in the aching tenderness, flaring to bitter accusation, of the three Harper’s songs. In the final ‘An die Türen will ich schleichen’, scored with muted strings, the old man has become almost childlike in his acceptance and dependency. Goerne sings it, aptly, as if in a trance, with barely a nuance in the vocal line.

Some of Goerne’s tempo choices are unusual. The Goethe prayer for inner peace ‘Wandrers Nachtlied’ is by some way the fastest performance I’ve heard, yet unfolds, mesmerically, in a single concentrated span. ‘Pilgerweise’, where Schubert triumphs over his friend Schober’s sentimental verses, is less a dirge than a gently plaintive valse triste, coloured by pizzicato strings and characteristic flecks of woodwind. And more than on his previous Schubert albums, Goerne can lighten up when the spirit demands: say, in a relaxed, intimate ‘An Silvia’ (the arching final phrase perfectly ‘bowed’) or a gracefully caressed ‘Des Fischers Liebesglück’, altogether more varied and inviting than his sombre performance with Elisabeth Leonskaja (Harmonia Mundi, 5/08). Another rarity, the yearning Goethe setting ‘An die Entfernte’ (where would the German song edifice be without distant love?), sets the seal on a flawlessly executed programme that by turns intrigues, moves and delights.