maart 2023
Nielsen: Symphonies Nos 2 & 6
Danish National Symphony Orchestra o.l.v. Fabio Luisi
De recensie van vorige maand van de eerdere afleveringen van deze serie was lovend, en met deze release van Symfonieën nrs. 2 en 6 sluit Luisi een spannende nieuwe benchmarkcyclus af.

Het laatste deel van deze prachtige cyclus van de Carl Nielsen-symfonieën stelt niet teleur. Het Deens Nationaal Symfonieorkest dient hun nationale held met vanzelfsprekende trots en grootmoedigheid en de Italiaan aan het roer – Fabio Luisi – lijkt instinctief te weten hoe de muziek verloopt en hoe hij de essentie ervan het beste kan vastleggen. De veelbesproken ‘progressieve tonaliteit’ drijft een veel dieper doel.
Symfonie nr. 2, De vier temperamenten, werd, zo weten we, geïnspireerd door een komische ets en het is het beeld van ‘De Cholerische’ te paard dat ons klaarmaakt voor de voortstuwende opening. Het prachtige tweede onderwerp is de keerzijde, de romantische fantasie, van het beeld en in zijn explosieve terugkeer vermijdt Luisi bombast door het tutti-geluid simpelweg te laten ‘stralen’. Alles is in de lucht – en een uitstekende techniek zorgt voor de ideale balans tussen het ruimtelijke en het directe. Voor eens is ‘The Melancholic’ langzame beweging – een zeer expansief Andante – het ware hart en de ziel van het stuk, vrij uitzonderlijk in zijn diepte van geluid en expressie. Er is ook zo’n nobelheid in de terugkeer van het openingsthema, groot geschreven in strijkers en hoorns, richting het einde.
In Nielsens laatste symfonie, de Zesde, suggereert het eenvoudige luiden van een klokkenspel (zoals in Sjostakovitsj’ laatste symfonie) dat de kinderkamerdeur misschien voor de laatste keer openzwaait. Kinderlijke dingen zijn niet weggeborgen, maar de spelletjes zijn nu zwaar van ironie en het voordeel van achterafkennis. De Zesde is cryptisch en (net als de Sjostakovitsj) verbijsterend in het begin, maar er zit methode in de waanzin en de vindingrijkheid, het voortdurend opduiken van verrassing, komt voort uit de onverschillige brutaliteit van het muzikale spel. De ‘hartaanvallen’ die zo grafisch verstorend waren in het eerste deel (Nielsen had er onlangs een echte gehad) worden hier met fabelachtige precisie uitgevoerd – en er is zelfs een krankzinnige fuga (die doet denken aan Shostakovich’ Vierde) die probeert de orde en een soort muzikale normaliteit te herstellen.
De rebelse zijtrommel uit de Vijfde is nog steeds verstorend en argumenterend in het (alleen slagwerk en blaasinstrumenten) tweede deel ‘Humoreske’, maar hij en zijn opwindende collega’s (hier levendig vastgelegd) zijn in een meer geniale gemoedstoestand, ondanks een buitensporige bemanning van trombones die, als ze niet gapen, onbeschoft frambozen blazen.
Luisi en zijn spelers houden ons door dit alles heen bij de boodschap (een soort logica van het onlogische maken) en waar Nielsen zijn nostalgische hart op zijn tong draagt (alle wegen leiden in dat opzicht naar het langzame deel), is de overtuiging achter het spel persoonlijk tot op het punt van bezitterigheid. Dit orkest leeft zijn erfgoed.
Ik vraag me af of Nielsen zich had voorgesteld dat zijn symfonische canon zou eindigen met een andere framboos – ditmaal van een solofagot? Hoe dan ook, het moest op de een of andere manier eindigen, toch? En ik ga eindigen door mijn nek uit te steken en te zeggen dat deze cyclus spiritueel en sonisch de beste is die we tot nu toe hebben opgenomen.

The final instalment in this marvellous cycle of the Carl Nielsen symphonies does not disappoint. The Danish National Symphony Orchestra serve their national hero with self-evident pride and big-heartedness and the Italian at the helm – Fabio Luisi – seems instinctively to know how the music goes and how best to capture its essence. Its much-talked-about ‘progressive tonality’ drives a much deeper purpose.
Symphony No 2, The Four Temperaments, was inspired, we know, by a comic etching and it is the image of ‘The Choleric’ on horseback which has us poised for the propulsive opening. The gorgeous second subject is the flipside, the romantic fancy, of the image and in its explosive return Luisi avoids bombast by simply letting the tutti sound ‘radiate’. Everything is airborne – and superb engineering strikes the ideal balance between the spacious and the immediate. For once ‘The Melancholic’ slow movement – a very expansive Andante – is the true heart and soul of the piece, quite exceptional in its depth of sound and expression. There is such nobility, too, in the return of the opening theme, writ large in strings and horns, towards the close.
In Nielsen’s last symphony, the Sixth, the simple chiming of a glockenspiel (as in Shostakovich’s last symphony) suggests the nursery door might be swinging open one last time. Childish things have not been put away but the games are now heavy with irony and the benefit of hindsight. The Sixth is cryptic and (like the Shostakovich) baffling at first but there is method in the madness and the invention, the constant springing of surprise, comes from the devil-may-care audacity of the musical gamesmanship. The ‘heart attacks’ so graphically disruptive in the first movement (Nielsen had recently suffered a real one) are enacted here with fabulous precision – and there is even a mad fugue (redolent of Shostakovich’s Fourth) attempting to restore order and a kind of musical normality.
The renegade side drum from the Fifth is still disruptive and argumentative in the (percussion and wind only) second-movement ‘Humoreske’ but he and his titillating colleagues (vividly caught here) are in a more genial frame of mind despite an outrageous crew of trombones who when not yawning are rudely blowing raspberries.
Through it all Luisi and his players keep us on message (making a kind of logic of the illogical) and where Nielsen wears his nostalgic heart on his sleeve (all roads in that regard lead to the slow movement) the conviction behind the playing is personal to the point of possessiveness. This orchestra lives its heritage.
I wonder if Nielsen envisaged his symphonic canon signing off with another raspberry – this time from a solo bassoon? At any rate it had to end somehow, right? And I’m going to end by sticking my neck out and saying that this cycle is spiritually and sonically the best we’ve yet had on record.